De laatste Nederlandse sneltreinlocomotieven
Aan het eind van de jaren twintig van de vorige eeuw, in een tijd waarin de elektrificatie van het Nederlandse spoorwegnet door verschillende oorzaken slechts moeizaam op gang kwam, was behoefte ontstaan aan een krachtigere opvolger van de succesvolle 2’C-serie 3700.
Met behoud van dezelfde asopstelling ontwierp de afdeling Locomotiefbouw van de Nederlandsche Spoorwegen een machine die veel kenmerken van haar directe voorgangster in zich droeg, maar zich voornamelijk onderscheidde door de aanwezigheid van een grotere ketel en forsere cilinders. Het vermogen nam hierdoor toe met ongeveer vijftien procent ten opzichte van de 3700’en.
De eerste 22 locomotieven van deze serie 3900 werden bij Henschel in Kassel besteld en eind 1929 in dienst gesteld. Vanuit hun eerste depot Boxtel hielden ze zich onder andere bezig met het vervoeren van de belangrijkste internationale en binnenlandse sneltreinen, waaronder de Noord- en Zuid-Duitse boottreinen.
Een nalevering van tien stuks verscheen begin 1930 op de rails, waarmee de serie met 32 stuks haar maximale omvang had bereikt.
In de praktijk bleken de 3900’en aan de gestelde eisen te voldoen, zij het dat het kolenverbruik aan de hoge kant was. De locomotieven bereikten hierdoor bij het personeel nooit dezelfde populariteit als de alom geliefde 3700.
Als gevolg van oorlogsschade werden in 1947 twee machines afgevoerd, waarna de overgebleven 30 exemplaren tussen 1954 en 1957 buiten dienst werden gesteld. Hun laatste depot was Roosendaal, waar de 3922 vanaf oktober 1957 als enige overgeblevene van haar serie weinig tot de verbeelding sprekende diensten verrichtte in de goederen- en rangeerdienst. In dit boek wordt de serie 3900 beschreven van de tekentafel tot en met de sloop, met veel aandacht voor de rijdende dienst en ervaringen van oud-machinisten. Een groot aantal nog niet eerder gepubliceerde foto’s, tekeningen en documenten omlijst de tekst.